De huidige werkwijze om hinderlijke bedrijven te belasten via het belastingreglement op het gebruik van bedrijfsruimten laat weinig mogelijkheden tot differentiatie.
Met de ondertekening van het Burgemeestersconvenant heeft het gemeentebestuur van Rumst zich ertoe geëngageerd om de Europese klimaat- en energiedoelstellingen te halen. In het kader daarvan werkt de gemeente aan een doordacht en ambitieus klimaatplan, met het ultieme streefdoel van klimaatneutraliteit tegen 2050. Tegelijkertijd wil het gemeentebestuur ten volle inzetten op duurzame ontwikkeling op het eigen grondgebied. Het duurzaamheidsspoor zal daarin de leidraad vormen van de toekomstige beleidsvoering. De gemeente wil daarbij specifiek aandacht besteden aan de ontwikkeling van een breder beleidskader rond duurzaamheid inzake milieu en mobiliteit. Vandaag de dag is er heel wat industriële activiteit aanwezig op het grondgebied, die de nodige hinder met zich meebrengt op vlak van milieuvervuiling en mobiliteit. Om deze hinder zoveel mogelijk te beperken in de toekomst zal het gemeentebestuur vanaf 1 januari 2021 een nieuwe belasting invoeren voor milieubelastende bedrijven. Met dit nieuwe fiscale instrument wil de gemeente via het principe “de vervuiler betaalt” in de toekomst de extra-vervuilende en verkeers-intensieve bedrijfsactiviteiten te ontraden op haar grondgebied. Op die manier hoopt het gemeentebestuur minder compensatie te moeten voorzien via hinder- en flankerende maatregelen, zodat er meer middelen vrijkomen om te investeren in duurzame ontwikkeling. Tegelijkertijd wil men via dit nieuwe fiscale regime mogelijkheden creëren voor nieuwe (duurzame) types van bedrijvigheid en wil men duurzaam ondernemerschap in Rumst promoten. Naast duurzaam ondernemen wordt er via dit nieuwe beleidskader ook ten volle ingezet op duurzame mobiliteit, verkeersveiligheid en het stimuleren van een modal shift die minder afhankelijk is van (zwaar) vrachtverkeer. Er wordt daarbij gestreefd naar een omgeving waarin een evenwicht bestaat tussen duurzaamheid, leefbaarheid, bereikbaarheid én veiligheid.
Gelet op de financiële toestand van de gemeente;
Overwegende dat alle ondernemingen met een maatschappelijke zetel en/of vestiging belastingplichtig zijn voor de gemeentebelasting op het gebruik van bedrijfsruimten.
Overwegend dat ondernemingen die actief zijn in de verwerking van aardolie, aardolieproducten of andere afvalstoffen, de bewerking, verwerking en opslag van chemicaliën, het stallen van niet-personenwagens, het fabriceren van keramische producten, de tijdelijke opslag van gronden en de op- en overslag van minerale producten een bijzondere last veroorzaken op gebied van bijvoorbeeld geurhinder, lawaaihinder, frequente transportbewegingen van zwaar vervoer, milieu, klimaat, uitzicht, reinheid van het openbaar domein... en dat het gepast is om als compensatie voor de hinder aan deze ondernemingen een extra heffing op te leggen;
Gelet op het feit dat deze hinderlijke activiteiten gedefinieerd worden in bijlage I bij het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende de vaststelling van het Vlaams Reglement over de Milieuvergunning (VLAREM I), namelijk in volgende rubrieken:
Gelet op artikel 170, §4 van de Grondwet;
Gelet op het wetboek van economisch recht van 28 februari 2013;
Gelet op artikel 40, 41, 56, 286, 287 en 288 van het Decreet Lokaal Bestuur;
Gelet op het decreet van 30 mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure van provincie- en gemeentebelastingen;
Gelet op het decreet van 5 april 1995 betreffende de algemene bepalingen milieubeleid;
Gelet op het bodemdecreet van 27 oktober 2006;
Gelet op het omgevingsvergunningendecreet van 25 april 2014;
Gelet op het energiedecreet van 8 mei 2009;
Gelet op de omzendbrief KB/ABB 2019/2 van 15 februari 2019 ‘Omzendbrief betreffende de gemeentefiscaliteit’;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning (Vlarem I);
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2007 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering en de bodembescherming (VLAREBO)
Er wordt met ingang van 1 januari 2021 en eindigend op 31 december 2025 ten behoeve van de gemeente, een jaarlijkse belasting gevestigd op de inrichtingen waarvan de lijst en de indeling het voorwerp uitmaken van rubrieken 1, 2, 7, 15.1.2, 30.10 en 61 van bijlage I bij het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning (Vlarem 1).
§1. De belasting is verschuldigd door de exploitant van de vergunningsplichtige inrichting klasse I of ll.
§2. De belasting wordt gevestigd op 1 januari van het aanslagjaar en per afzonderlijke inplanting op het grondgebied van de gemeente gelegen.
§1. Voor rubrieken 1, 2, 7, 30.10 en 61.2 volgens de VLAREM I-indeling is de belasting verschuldigd op basis van de in de milieu- of omgevingsvergunning vermelde volumes of oppervlakten.
Voor rubriek 15.1.2 volgens de VLAREM I-indeling wordt de belasting bepaald per voertuig.
Voor rubrieken 20.3.5 en 30.1-8 is de belasting verschuldigd op basis van de in de milieu- of omgevingsvergunning vermelde drijfkracht.
§2. Bij gebrek aan een vergunning wordt de belastbare grondslag bepaald volgens de door een beëdigd ambtenaar vastgestelde gegevens.
§1. De belasting wordt vastgesteld als volgt:
§2: Volgende omrekeningsfactoren worden gebruikt:
De volgende inrichtingen zijn vrijgesteld van de belasting:
Het belastingreglement is niet van toepassing op de samenwerkingsverbanden die voortvloeien uit het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking.
De belasting wordt door middel van een kohier ingevorderd. Het kohier wordt opgemaakt en uitvoerbaar verklaard door het college van burgemeester en schepenen.
§1. De belastingplichtige ontvangt vanwege het gemeentebestuur een aangifteformulier dat door hem behoorlijk ingevuld en ondertekend, vóór de erin vermelde vervaldatum moet worden teruggestuurd.
§2. De belastingplichtige die geen aangifteformulier heeft ontvangen, is gehouden, uiterlijk op 1april van het aanslagjaar, aan het gemeentebestuur de voor de aanslag noodzakelijke gegevens ter beschikking te stellen.
§1. Bij gebrek aan aangifte binnen de in de in artikel 8 gestelde termijn, of in geval van onjuiste, onvolledige of onnauwkeurige aangifte vanwege de belastingplichtige, kan de belastingplichtige ambtshalve worden opgenomen in het kohier, overeenkomstig de bepalingen van artikel 7 van het decreet van 30 mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure van de provincie- en gemeentebelastingen.
§2. Vooraleer wordt overgegaan tot de ambtshalve vaststelling van de belastingaanslag, betekent het college van burgemeester en schepenen aan de belastingplichtige, per aangetekend schrijven, de motieven om gebruik te maken van deze procedure, de elementen waarop de aanslag is gebaseerd evenals de wijze van bepaling van deze elementen en het bedrag van de belasting.
§3. De belastingplichtige beschikt over een termijn van dertig dagen te rekenen van de derde werkdag die volgt op de verzending van die betekening om zijn opmerkingen schriftelijk voor te dragen.
Op de ambtshalve opname in het kohier van de belasting zal een belastingverhoging van 20% ,50%, 100% of 200% worden toegepast al naargelang het een eerste, een tweede, een derde of een vierde (en volgende) overtredingen betreft. Deze verhoging zal afzonderlijk in het kohier en op het aanslagbiljet worden vermeld.
De vestiging en invordering van de belasting evenals de regeling van de geschillen ter zake gebeurt volgens de modaliteiten vervat in het gelijknamige decreet van 30 mei 2008.
Deze verordening wordt aan de toezichthoudende overheid toegezonden. Het reglement zal worden afgekondigd en bekendgemaakt overeenkomstig artikel 287 van het decreet lokaal bestuur.